7. OVER HOE TE LEVEN MET OOK DE SCHRIKWEKKENDE KANT VAN HET TRANSCENDENTE

7.1. Wees niet boos op mij, beste lezer, dat ik zoveel woorden nodig heb voor iets wat jou mogelijk al lang duidelijk is. Of ánders duidelijk. Want, inderdaad, van mij hoeft niemand mijn overtuiging te delen dat ieder van ons de schuld van de hele wereld draagt. Mits hij of zij maar tot eenzelfde soort, naar ik meen, constructieve conclusies komt als de mijne. Inderdaad, gewaardeerde lezer, ik had je aandacht nodig voor mijzelf. Zodat allereerst ikzelf, door mijn overwegingen te verwoorden, de nodige duidelijkheid zou verwerven. Omdat ik intussen, naar ik meen, daarin een heel eind ben geslaagd, ben ik geneigd thans mijn verhaal af te sluiten met enige conclusies en aanbevelingen. Op de eerste plaats dus ten behoeve van mijzelf. Maar mogelijk ook in jouw belang. Of in het belang van deze of gene die jou dierbaar is. Uiteindelijk echter ter wille van het meehelpen dragen van de pijn van de wereld. Voor ik dat echter doe ben ik nog aanvullende verklaringen schuldig voor de intuïtie die mij zegt dat we moeten uitgaan van schuld en aansprakelijkheid van ieder van ons individueel. En niet van gedéélde schuld. Niet van gedéélde verantwoordelijkheid. Want in die termen drukt men zich gewoonlijk uit.

7.2. Kortheidshalve bestaat deze aanvullende verklaring uit het gegeven dat gedéélde verantwoordelijkheid en gedéélde schuld - hoewel óók waar, óók tot enig resultaat leidend - niet tot de resultaten leiden die wij, de wereld, thans nodig hebben. Niet fundamenteel genoeg en niet spoedig genoeg. Maar laat ik wat duidelijker zijn. Vergelijk het met een verdrinkingsramp of een grote brand. Het is evident: van de getuigen voelt ieder zich persoonlijk geschokt. Geen van hen zal zeggen: “ik voel mij maar een beetje geschokt, want ik ben met velen”. Zo ook wanneer zij zich schuldig voelen. En veelal voelen getuigen zich dat. Dan rijst, juist omdat zij met velen waren, bij menigeen juist groter twijfel en groter gevoel van schuld. Twijfel en schuld over de eigen afweging dat hulp en interventie niet mogelijk waren. Natuurlijk, ik geef toe, duidelijker ligt het in gevallen van oprechte spijt bij groepsmisdaden. Geen van de misdadigers zal dan zeggen: “ik ben slechts een béétje schuldig omdat ook hij en zij er aan deelnamen”. Geen van hen zal zeggen: “het is dat beetje schuld van ieder van ons dat we met elkaar delen”.

7.3. Zo is het ook met de pijn van de wereld. Althans zeker voorzover die pijn verband houdt met de negatieve repercussies van grootschalig karma, ontstaan ten gevolge van menselijk handelen c.q. niet-handelen. Idem voor zover de pijn het gevolg is van het niet-verlenen van hulp waar dat geboden is. Alsook wanneer die pijn het gevolg is van het onvoldoende corrigeren van de ongelijke verdeling van de rijkdommen van de aarde, van welzijn en welvaart onder ons allen. Sinds wij allen, overal ter wereld, met elkaar één lichaam, één groep vormen – sinds wij zo intens van elkaar afhankelijk zijn, zo intens aan elkaars denken en handelen en de gevolgen ervan gerelateerd zijn – sindsdien en dáárom is het dat op soortgelijke wijze “ieder van ons de schuld van de hele wereld draagt”. Nu de pijn van de hele wereld simultaan en vrijwel gelijktijdig, in detail, overal ter wereld zichtbaar is, nu is ieder van ons als krishna’s vriend arjuna. Aan arjuna, legeraanvoerder in de strijd tegen opstandige bloedverwanten, openbaarde lord krishna - personifiëring van het transcendente - zich immers in zijn kosmische schrikwekkende vorm (bhagavad gita, hoofdstuk 11). Aan arjuna als enige. En dat alleen omdat arjuna er zo hartstochtelijk om vroeg. Kon echter arjuna destijds krishna smeken zijn vredelievende menselijke vorm weer aan te nemen – ons is dat, anno nu, niet vergund. Was arjuna reeds een machtig en nobel strijder, van ons wordt méér gevraagd.

7.4. Maar wees gerust, ook ik vind het strikt genomen niet nodig dat je het met me eens bent en beaamt dat ieder van ons de schuld van de hele wereld draagt. Zonder dát zal ook jij immers reeds compassie voelen voor de pijn van de wereld, voor ieder die het betreft. Met het beeld dat ik voor je opriep, dat van arjuna en krishna, spreek ik immers voldoende duidelijke taal: in de pijn van de wereld is thans voor ons allen het transcendente - god, voor wie liever in die termen spreekt - óók en wellicht vooral zichtbaar in diens kosmisch-schrikwekkende vorm. En dat niet af en toe, maar vrijwel permanent. Zichtbaar is deze schrikwekkende gedaante in vulkanen, stormen en orkanen, in bederf verspreidende warmwaterzeestromingen, in aardbevingen, in allesvernietigende tsunami’s, in uit de oevers tredende alles en ieder meesleurende rivieren, in allesverzengende bosbranden, in hardnekkige droogte, in onophoudelijke regenval, in hongersnoden, in epidemieën, in hoe wij mensen zelf de aarde, het leven en het milieu mishandelen en wanbeheren.

7.5. De schrikwekkende gestalte waarin het transcendente zich manifesteert toont zich in elkaar naar het leven staande volkeren, bevolkingsgroepen, religieuze groeperingen, verwikkeld in eeuwenoude, nu haast onbegrijpelijke vetes. In kapitalistische wanstaltigheden, in fundamentalistische dwingelandij, in terreurdaden van niet nader te traceren belagers... kortom in de pijn van de wereld... in de pijn die door dat alles wordt teweeggebracht. We kunnen ons niet langer meer koesteren in de illusie van een uitsluitend roze wereld. En die illusie verdedigen door de wereld om ons heen, en hoe we deze waarnemen, te manipuleren. Die tijd is voorbij. Om te beseffen dat het leven uit tegenstellingen bestaat mogen en kunnen we niet langer meer wachten tot ieder van ons dat door eigen schade en schande heeft geleerd. Van ons wordt, meteen, nu, eenzelfde wijsheid gevraagd als die waar getraumatiseerden, of zij zich daar nu bewust van zijn of niet, wezenlijk wél over beschikken.

7.6. Wat wij nodig hebben om staande te blijven, om onze compassie niet af te laten glijden naar oppervlakkig en obligaat sentiment, om ons niet tot onmacht en wanhoop te laten verleiden en hulp te blijven bieden – wat wij daarvoor nodig hebben, is een even groot hart als jezus had en heeft. Even groot als dat van boeddha, als dat van gandhi. Even groot als het hart van ongeacht welke grote helden-heiligen uit de geschiedenis van de mensheid ook. Waren de helden-heiligen voorheen wellicht enkelingen, enkelingen die door hun toegewijde leven zich tot de wereld wendden, de wereld in hun hart sloten, de wereld heiligden, thans, zo komt het mij voor, is dit ieders opdracht. Er is geen andere weg. Ook voor hen die dit niet wensen. Thans immers wendt de wereld zich tot ons hart, treedt de wereld ons hart binnen. Dat van ieder van ons. Ons daarmee wakker schuddend het pad van de enkeling van weleer te volgen. Om ook óns hart zo ruim, zo groot te maken dat het de wereld omvat. Opdat we in staat zijn, uiteraard, tot daadwerkelijk helpen. Maar ook tot het verdragen van onze getuigenpijn. Want met name daarover handelt mijn betoog. Zodat we, althans mentaal, de vele malen intensere en directere pijn van de slachtoffers en hun daadwerkelijke hulpverleners, kunnen meehelpen dragen.

 

|  vorig  |   terug naar het gebed   |  vervolg  |

|  kanttekeningen  |