8. OVER “WAT ANDERS KUNNEN WE DAN BIDDEN!”
8.1. Om die reden is het belangrijker dan ooit tevoren ons
eigen individuele karma uit te werken, onze eigen levensopdracht
te vervullen. Onze eigen levenspijn te verdragen en op te dragen.
Daarbij als ware karma yogi – al zijn het grote woorden – ons
leven inzettend. Dat wil zeggen, zoals zovelen reeds doen: onzelfzuchtig-barmhartig
concrete hulp verlenen (9). Wat ons, niet omdat we het voor onszelf
doen, brengt tot bevrijding, verlichting. Het kan echter
ook zijn dat, gezien onze omstandigheden dan wel onze meer contemplatieve
aard, het geven van concrete hulp aan onze medemens niet op onze
weg ligt, zo min als het voeren van actie voor bredere bewustwording,
fondsenwerving en dergelijke. In die situaties, en die doen zich
in grote getalen voor, zouden we, binnen eigen kring, kunnen
streven naar het leiden van een zo toegewijd-liefdevol mogelijk
leven. Nu meer expliciet dan impliciet.
8.2. Mogelijk intensiever zelfs dan arjuna, over wie ik het zo
even had. Ons ontbreekt immers de mogelijkheid het
transcendente, het leven, te vragen zich in
diens manifestaties te beperken tot uitsluitend vriendelijke
vormen. Of, met een bijbels beeld: wíj kunnen ons gelaat
niet verbergen, onze ogen niet bedekken – zoals mozes nog
kon toen hij in het niet verbrandende, desondanks toch brandend braambos gods
schrikwekkende manifestatie gewaarwerd. Al spreek ik hier - ik bedoel: wanneer wij ons leven leiden in kleine kring, eerder contemplatief dan actief - over
een leven, expliciet gericht op bevrijding, verlichting, toch heb ik, paradoxalerwijs,
niet het oog op een streven gericht op onszelf. Nee, ons streven naar verlichting
staat in functie van compassiegerichte verruiming van ons
hart. Te vergelijken met de weg die bodhisattva’s van oudsher
begaan. Bodhisattva’s – tara en avalokithesvara de
meest bekende – stellen hun definitief terugtreden uit
het cyclische bestaan zo lang uit tot alle andere levende wezens
eveneens de bevrijding bereikt hebben.
8.3. Voor minder zouden ook wij niet moeten gaan. Zodat we
de pijn van de wereld, en de pijn die dat onszelf doet, kunnen
verdragen, kunnen meehelpen te drágen. Zodat we, in plaats
van uitsluitend te oordelen, misdadigers vooreerst zien als medemensen.
Als medemensen die we proberen te begrijpen en lief te hebben.
Om hen, waar dat mogelijk is en niet al te arrogant, te genezen.
Wanneer we daar niet naar streven zijn we, al klinkt het wellicht
cru, eigenlijk niet gelegitimeerd concrete hulp te geven aan – en
te bidden voor – al diegenen die rechtstreeks aan de pijn
van de wereld deelhebben. Evenmin zijn we dan gelegitimeerd zélf
te vragen om grace, om mercy, om genade. Ook al is het wonder
van grace, mercy, genade niet van ons smeken afhankelijk. Grace,
mercy, genade immers is tegelijk het wonderbaarlijke tegengif
waardoor karmaprocessen, zonder tussenkomst van het geduldig
verdragen van pijn en leed, worden verkort – soms zelfs
geheel afgesloten. Grace, mercy, genade is groter en eindeloos
barmhartiger dan ons smeken vermag.
8.4. Alleen wanneer we ernaar streven een compassievol hart
te verwerven zullen we ervaren dat we ons niet behoeven af te
wenden van de schrikwekkende kosmische gedaanten waarin het transcendente zich
mede door middel van de pijn van de wereld manifesteert. Dan
kunnen we het aan om ons aandeel in de onderliggende oorzaken onder
ogen te zien. Het is vanuit een dergelijk ruimer, moediger wordend
hart, dat we, vanuit ons pijnlijk getuigeschap, ons meer en meer
in staat zullen voelen de pijn te verdragen en op te dragen aan
de getraumatiseerden, de directe hulpverleners en hun respectievelijke
achterbannen.
8.5. Het is van daaruit dat we het ons, zonder ons hypocriet
te voelen, mogen permitteren voor hen te bidden. Hypocriet omdat
het immers veeleer zó is dat de getraumatiseerden en hun
hulpverleners, door hun lijden, door hun heldenmoed, door hun
inzet, voor óns bidden. Zoals gezegd: voor óns
grace, mercy, genade verdienend. Alleen onder het besef daarvan,
en onder dankbaarheid daarvoor, is het niet obligaat, noch hypocriet,
wanneer we zeggen: “wat anders kunnen we dan bidden!” Want
het moge duidelijk zijn: naast wat reeds besproken is, dát
is wat we moeten doen. Dát is wat ons, in geval wij niet zélf
rechtstreekse hulp bieden, mede te doen staat. Het universele
gebed “lord have mercy” is daarvoor uitermate geschikt.
In de bijlage ga ik daarop nader in. De worldprayer website is daaraan gewijd.
8.6. Dán ook hoeven we ons niet langer schuldig te voelen,
hoeven we ons niet langer te schamen als we óók
genieten van de zo eindeloos vele mooie gedaanten waarin
het transcendente, het leven, zich ook manifesteert. Dan mogen
we, in verwondering, óók de myriade vormen bewonderen
van schoonheid, liefde, tederheid en onverwoestbare vitaliteit
waardoor het leven, de wereld, tegelijk worden gekenmerkt. Zelfs
wanneer deze wonderen zich temidden van de gruwelijkste gebeurtenissen
voordoen. Dan zijn het geen schuld – en schaamtegevoelens
meer die worden opgeroepen wanneer ons hart daardoor ontroerd
wordt. Maar zijn het tekenen van hoop. Dan ook zijn we gelegitimeerd
om de mensen die ons vóórgingen, onze voorouders
in de meest brede zin van het woord, te danken voor de ook prachtige
kanten van het soort van grootschalig karma waar we over spraken.
Zoals wetenschap,
kunst en cultuur. Dan ook hoeven we onze compassie niet
langer oppervlakkig te noemen, noch ons gebed te diskwalificeren.
Compassie en gebed, en waar mogelijk het geven van een beetje concrete
hulp aan onze onmiddellijke omgeving, vormen dan de ene kant
waarin we graag willen groeien. Genieten van al die tekenen van
hoop, de andere.
Tezamen het erfgoed vormend van ons aller onsterfelijke
ziel, onze boeddhanatuur, ons aller onaantastbare atman.
|