1. OVER DE PIJN GETUIGE TE ZIJN ZONDER DAADWERKELIJK
TE KUNNEN HELPEN
1.1. Wij allen, de één meer de ander minder,
ervaren pijn en schuld vanwege wat ik kortheidshalve “de pijn
van de wereld” ben gaan noemen. Het is vanuit gevoelens van onmacht dat die naam bij mij op kwam.
Wereldwijd leed, wereldwijde pijn, wereldwijd onrecht, zijn deel
gaan uitmaken van ons dagelijks nieuws (4). Als zo velen schaam
ik mij voor de oppervlakkigheid van mijn medeleven, mijn compassie.
Schaam ik mij voor mijn tekortschieten in het bieden van hulp.
Immers, al is het virtueel, we zijn getuige van hoe eindeloos
velen in ernstige mate getraumatiseerd zijn door pijn, lijden,
onrecht. Steeds vaker vraag ik mij af: “wat gebeurt er
allemaal om mij heen, in het kleine dorp dat de wereld tegenwoordig
is, dat ik niet zie, niet wil zien? Kan het
zijn dat ik mijzelf blind houd, en doof, omdat ik, als ik werkelijk
mijn ogen en oren open, mijn leven niet kan voortzetten op de
wijze zoals ik tot nu toe gewend was?” Het antwoord daarop
is: ja, zo is het met mij gesteld. Ik ben onwetend omtrent hoe
wonderbaarlijk lieflijk, broos en teer het leven is, en
hoe buitengewoon wreed en onrechtvaardig het óók
kan zijn. Zoals ik tekort schiet in mijn eerbied voor de schoonheid
van het leven, zo ook schiet ik tekort in mijn medeleven
met de pijn van de wereld. Loop ik er voor weg. Sluit ik zelfs mijn ogen voor mijn vluchten.
Dit alles in tegenstelling tot
de getraumatiseerden. Zij zijn het die, zoals ik nog nader zal toelichten, wél over die wijsheid, die eerbied en compassie die mij zo ontbreken, beschikken.
1.2. Hoewel dus een deel van mij zwak is, en laf, wil mijn
moediger deel het wereldwijde leed niet ontlopen en onderzoeken
hoe daarmee bewust en compassievol om te gaan. Zonder
overigens eronder te bezwijken. Om die reden bad ik in mijn kleine
gedichtje “karuna”, wat compassie, naastenliefde,
barmhartigheid betekent, tot de boeddha van compassie, de duizendarmige-duizendogige
avalokithesvara:
karuna
voor het kleine dorp
dat onze wereld tegenwoordig is
hebben we jouw duizend ogen niet
nodig
help ons juist dáárom
avalokithesvara
de onze te
openen
te
zien wat
ons te doen staat
1.3. Natuurlijk is het nodig dat wij onze ogen openen. En
open houden. Waarom in dit versje dan daarvoor bidden? Omdat
compassie zonder te kunnen helpen, zonder nieuw leed te kunnen
voorkomen, al gauw dreigt te veranderen in sentiment, in sentimentaliteit. Immers: “how to enjoy comfort in a world so full of pain?” Zoals het motto van dit essay luidt.
Wat is mededogen waard terwijl we genieten van al het
goede van het leven? Al is het met een knagend stemmetje op
de achtergrond. Spoedig verarmt compassie dan tot een manier
van afkopen, ontsnappen, negeren. Immers, de frequentie
waarmee en schaal waarop wereldwijde pijn en onrecht ons vandaag
de dag bereiken zijn vele malen te groot voor het verlenen van
concrete hulp door ieder van ons. Niet alleen echter dát. Zelfs het
verdragen van onze eigen pijn – ik bedoel: de pijn daarvan getuige te
zijn – lijkt onze macht te boven te gaan. Vandaar dus mijn vraag, en
die van velen met mij: “hoe om te gaan met de pijn van de wereld zonder dat onze
compassie degenereert?” Plus, belangrijker haast nog: “wat is ons aandeel
in die pijn?” Tenslotte, zeker zo belangrijk: “wat kunnen wij doen om die pijn te verlichten?” Het was voor hulp bij het beantwoorden
van déze vragen dat ik in dat kleine versje van zo even tot avalokithesvara
bad!
1.4. Dit overwegende vroeg ik me af of de pijn die ik voelde – de pijn vanwege
getuige te zijn zonder concrete hulp te kunnen bieden – niet
aantoonde dat ik nog steeds niet goed jezus’ boodschap
over de onsterfelijke aard van onze ziel had begrepen. Alsook
krishna’s soortgelijke bericht over ons eeuwige, onkwetsbare
atman (bhagavad gita, hoofdstuk 2). Vergeten dat ook mijn kern
is als die van boeddha. Vergeten mijn boeddhanatuur. Had
ik hun boodschap werkelijk begrepen dan zou mijn grondhouding
immers uit vreugde bestaan. Maar ook zonder dat, aldus kwam
het mij voor, moest er iets met me aan de hand zijn. In de sfeer
van onvolwassenheid en onwetendheid. Was ik wellicht nog steeds niet
bereid te accepteren dat de manifeste wereld, het leven, uit
tegenstellingen bestaat? Inclusief uiteraard alle mogelijke
nuances daartussen? Was ik dáárdoor niet in staat
de slachtoffers van de dagelijks zichtbare traumatische gebeurtenissen
van over de gehele wereld, althans mentaal, te troosten en te
bemoedigen (5)? Was ik ook zélf, weliswaar als getuige,
in de grip geraakt van posttraumatische reacties? Totaal vergeten
de diepere betekenis van loutering, die lijden ook kan hebben?
1.5. Ik geef toe: het zou goed kunnen dat ik nog steeds mijn
vroegkinderlijke opvatting over een uitsluitend rozige
wereld was blijven koesteren. Mogelijk was ik, omdat de werkelijkheid
steeds weer leek te bewijzen dat het anders was, het zicht kwijtgeraakt
op het wonder dat het leven is. Inderdaad, daar was wat van waar. Dat besef
bracht weer lucht. Het blies mijn dankbaarheid voor
het wonder van ons aller kind zijn van het transcendente, ons tijdloze, niet te kwetsen atman, nieuw leven in. Diezelfde ziel,
datzelfde atman, diezelfde boeddhanatuur, bezielt ook de slachtoffers, de getraumatiseerden,
allen die zozeer lijden. Dus zou er geen reden moeten zijn voor
mijn “getuigenpijn”. Geen reden naar wanhoop af
te glijden … Mijn opluchting echter bleek van korte duur. Spoedig kwamen mijn eerdere gevoelens
terug. Met, in het kielzog daarvan, een onbestemd gevoel
van schuld. Eigenlijk niet verwonderlijk, zo sprak ik mijzelf
toe: de pijn van de wereld hield immers maar niet op.
Integendeel, zij nam almaar toe. Daarmee ook de omvang van mijn getuigeschap.
|